
Mette: “Een moeder zei: ‘Jij doet wel héel betrokken’, met een toon alsof het iets slechts wat ik doe?, ik wist gewoon niet wat ik moest zeggen”
Ik stond in het halletje van school, mijn jas half open, mijn tas nog over mijn schouder
Het was maandagochtend, iets voor half negen. De geur van koffie en natte jassen hing in de lucht, gemengd met het geluid van kinderen die nog even snel iets vertelden aan hun moeder of vader. Julia had me net een snelle kus gegeven en was haar klas in gerend. Ik bleef nog even staan, zoals ik vaak doe.
Toen ontstond er een akkefietje
Een andere moeder – eentje die ik vaag ken van het schoolplein, je weet wel, zo iemand die je altijd vriendelijk groet maar waar het nooit echt verder mee komt – keek me glimlachend aan en zei, met een licht opgetrokken wenkbrauw: “Jij doet wel héél betrokken, hè?” Het was niet de opmerking op zich. Het was de toon. Alsof betrokken zijn iets was om je een beetje voor te schamen. Alsof het overdreven was, té veel. En ik stond daar, in mijn jas, met mijn mapje voor de luizencontrole onder mijn arm, en wist ineens niet wat ik moest zeggen.
Ik lachte maar
Een beetje ongemakkelijk. “Ach ja, ik vind het gewoon fijn om betrokken te zijn,” mompelde ik. En toen draaide ze zich al om, druk bezig met haar eigen kind. Maar die zin bleef hangen. “Jij doet wel héél betrokken.” Alsof het een soort karakterfout is. Laat me je vertellen hoe het écht zit.
Mijn dochter Julia is negen
Een vrolijk, leuk meisje met een hoofd vol verhalen en een hart dat nét iets sneller klopt voor anderen. Ze is niet luid, niet de leider van de groep. Ze is een dromer. En soms, als het op school wat overweldigend wordt, zoekt ze even naar houvast. En ik ben dat houvast. Niet omdat ik haar alles uit handen wil nemen. Niet omdat ik overbezorgd ben. Maar omdat ik haar wíl steunen. Omdat ik geloof dat betrokkenheid niet betekent dat je je kind beperkt – maar juist dat je naast ze staat, in de jaren dat ze dat nog nodig hebben.
Dus ja, ik ben vaak op school
Ik help bij het schoolreisje. Ik meld me als luizenpluismoeder – niet omdat ik dol ben op hoofden met kriebelende beestjes, maar omdat er anders vaak niemand is. Ik zit in de ouderraad, ik ben soms overblijfmoeder, ik haal en breng Julia bijna elke dag. En als er hulp nodig is bij een project, dan steek ik mijn hand op.

Niet omdat ik wil opvallen
Niet omdat ik mezelf belangrijker vind dan andere moeders. Maar omdat het me oprecht iets kan schelen. Omdat dit een tijd is die niet terugkomt. Wat mensen niet zien, is wat erachter zit. Mijn jeugd bijvoorbeeld. Waar er bijna nooit iemand van mijn ouders op school was. Geen hulp bij knutselmiddagen. Geen gezicht in de zaal bij het optreden. Niet uit onwil – ze hadden het druk, ze hadden hun eigen zorgen. Maar ik voelde het wel. De leegte van het ontbreken.
Misschien probeer ik dat nu, bewust of onbewust, anders te doen
De opmerking van die moeder liet me twijfelen. Even. Ik vroeg me af of ik inderdaad ‘te veel’ was. Of mijn aanwezigheid misschien irritatie opwekte. Of ik het imago had van ‘die moeder die overal haar neus in steekt’. ’s Avonds vertelde ik het aan mijn partner. “Ze zei: ‘Jij doet wel héél betrokken.’” Hij haalde zijn schouders op. “Maar dat bén je toch ook gewoon?” “Ja, maar het klonk alsof dat iets negatiefs was.” Hij glimlachte. “Alle kinderen zouden zo’n moeder moeten hebben.”
Toch bleef het hangen
Tot ik op een woensdagmiddag met Julia thuiskwam, en ze tegen me zei: “Mam, ik vond het zo fijn dat jij er was bij het overblijven. Want toen juf streng deed tegen Mila, wist ik dat jij het zou snappen.” En ik keek naar haar, en wist: hier doe ik het voor. Niet voor andere moeders. Niet voor applaus. Maar voor dat meisje. Mijn meisje. Die zich veiliger voelt als ik af en toe om het hoekje kijk. Die me vertrouwt. En die dat ook verdient.
Ik heb inmiddels geleerd dat betrokkenheid allerlei vormen kent
De moeder die altijd op de achtergrond is, maar thuis elk detail bespreekt. De vader die nooit bij een activiteit is, maar wél elke avond voorleest. De oma die helpt met rekenen. De oppas die invalt als het nodig is. We doen het allemaal anders. En dat is oké. Wat niet oké is, is dat we elkaar daarover gaan beoordelen. Met opgetrokken wenkbrauwen en onderhuidse opmerkingen.
Sindsdien ben ik gestopt met me kleiner maken
Als iemand me nu vraagt of ik weer op school ben, zeg ik gewoon: “Ja, klopt. Vind ik fijn.” En ik laat het daarbij. Want ik hoef me niet te verdedigen. Julia is inmiddels negen, en ik zie hoe ze steeds zelfstandiger wordt. Ze loopt vaker zelf naar binnen. Ze weet haar weg. En ik weet dat mijn rol langzaam verandert. Dat het niet altijd zo blijft. Maar nu – nú is ze nog dat meisje dat blij wordt van haar moeder in de klas. En ik ga daar niet aan voorbij omdat iemand denkt dat het ‘te veel’ is.
Dus ja, ik ben betrokken. Heel betrokken. En dat blijf ik zolang Julia dat fijn vindt en ik dat wil…
METTE