“Fenna, nee, niet met je handjes aan de muur!” Mijn moeder vliegt overeind van de bank, alsof er brand is. Haar gezicht vertrekt. In een reflex grijpt ze een schoonmaakdoekje uit haar handtas en begint te boenen alsof mijn muur net besmeurd is met zure melk. “Ach mam…” zeg ik zacht, “het is gewoon een beetje vet van haar pindakaashandje.”
Ze sprayt mini desinfectie op zijn trui, doe normaal!
Maar mijn moeder hoort me niet. Of beter gezegd: ze hoort me wel, maar haar drang om het weg te poetsen is sterker dan mijn woorden. Lou zit intussen op zijn knieën op de grond met zijn autootjes. Hij heeft net een krentenbol gegeten. Er ligt een stukje op de vloer. Mijn moeder ziet het. O nee. “Loulou, een beetje opruimen, hè?” zegt ze met die overdreven zoete stem die ze gebruikt als ze zich ergens kapot aan ergert maar het zogenaamd ‘leuk’ wil brengen. “En kijk eens, je hebt jam aan je mouw. Dat moeten we even schoonmaken, lieverd!” Ze trekt een nieuwe doek uit haar tas. Sprayt met zo’n mini Desinfectie-to-go flacon op zijn trui. Op zijn trui. Alsof hij een snijplank is. Ik wil roepen: doe normaal! Maar ik doe het niet. Nog niet.
“Ze bedoelt het goed,” zei ik tegen mezelf
Het is al jaren zo. Toen Lou net geboren was, vond ik het eigenlijk wel geruststellend dat ze alles zo netjes en hygiënisch hield. “Ze bedoelt het goed,” zei ik tegen mezelf. En ja, ze heeft ook opgepast, eindeloos geholpen, voor me gekookt, de badkamer gepoetst als ik kraamtranen huilend op de bank lag. Maar inmiddels zijn we vijf jaar verder en weet ik het zeker: het is geen ‘goed bedoelde hulp’ meer. Mijn moeder heeft smetvrees. Niet een beetje. Obsessief en verstikkend.
Alsof ik mijn kinderen had laten spelen met radioactief afval
Vorige week nog. Ik stond in de keuken, Lou en Fenna speelden met water en bloem. We deden alsof we pizzabakkers waren. Het was één groot kliederfeest. Vloer onder het meel, kinderen onder het meel, en mijn aanrecht was wit uitgeslagen. En ik vond het… heerlijk. Gelach, ontdekking, blije koppies. En toen kwam zij. “Oh, Heleen…” Ze zei het niet hard. Maar het zat in die toon. Alsof ik mijn kinderen had laten spelen met radioactief afval. Binnen dertig seconden had ze een nat doekje in de ene hand, een schoon theedoekje in de andere, en stond ze achter Fenna’s rug al bloem van haar rug te vegen.
“Oké, mam,” zei ik. “Nu is het klaar. Dit gaat te ver.”
“Laat ze nou gewoon even,” zei ik nog. Maar ze zag het niet. Ze kon het niet zien. Alles in haar moest schoon, strak, steriel. De druppel kwam afgelopen zaterdag. We waren bij haar. Lou zat lekker op de bank met een koekje. Fenna met een flesje water, haar knuffel ernaast. Een normaal, kneuterig moment. Tot Fenna haar neusje begon te lopen. Je kent het: zo’n eeuwige peutersnottebel die verschijnt bij elke zucht wind. Mijn moeder zag het en sprintte – serieus, sprintte – naar de keuken. “Wacht even, wacht even! Weg met dat snotje!, riep ze terwijl ze een tissue uit een pakje rukte. Maar Fenna draaide haar hoofd weg. Dus mijn moeder hield haar kin vast. “Zo, kijk eens naar oma. Stilzitten nou! Dan is het zo klaar.” Fenna begon te huilen. Niet een beetje. Echt dikke tranen. En toen was het mijn beurt. “Oké, mam,” zei ik. “Nu is het klaar. Dit gaat te ver.” Ze keek me verbaasd aan, alsof ik iets geks deed. “Ik bedoel: ze heeft gewoon een snottebel. Dat is normaal. Kinderen hebben dat. Ze hoeft niet als een porseleinen pop in jouw huis te zitten.”
“Ze mogen geen koekje eten zonder dat je een stofzuiger staat te zoeken”
Mijn moeder fronste. “Nou, ik probeer het hier gewoon een béétje hygiënisch te houden. Ze zitten aan alles. Ze zijn kleverig. Ik wil ook niet dat ze straks ziek worden…” En daar ging ze weer. De tirade. Over bacteriën, besmettingen, virussen. Alsof mijn kinderen levende besmettingshaarden zijn. Maar wat ze niet begrijpt: ze maakt ze bang. Bang om vies te zijn. Bang om te ontdekken. Bang om fouten te maken. “Ze mogen niet meer spelen zonder dat jij erachteraan komt met een doek,” zeg ik. Mijn stem trilt. “Ze mogen geen koekje eten zonder dat je een stofzuiger staat te zoeken. Ze mogen niet hoesten, niezen, kruimelen, morsen, vallen, vies zijn.”
“Je bedoelt het goed, maar het ís niet goed”
“Ik bedoel het goed, Heleen,” zegt ze zacht. En ik ontplof. “Maar dat is het nou juist! Je bedoelt het goed, maar het ís niet goed. Het is ongezond. Obsessief. En jij laat mijn kinderen denken dat alles wat een beetje plakt of ruikt of kruimelt fout is.” Mijn moeder slaat haar ogen neer. Alsof ik haar iets afpak. En ja, misschien is dat ook zo. Misschien pak ik haar controle af. Maar ik moet het doen. Voor Lou en Fenna.
“Oma zegt dat dat vies is”
“Ze zeggen nu al dingen als: “Oma zegt dat dat vies is.” Mijn kinderen denken dat ze fout zijn als ze kind zijn. Als ze spelen, ontdekken, knoeien.” Ze zegt niets. En dat is eigenlijk nóg frustrerender dan wanneer ze zich zou verdedigen. “En eerlijk?” zeg ik, iets zachter. “Ik trek het niet meer. Elke keer als jij oppast, komen ze thuis en is hun creativiteit weer een stukje kleiner geworden.”
Misschien gaat het tijd kosten, maar ik ga niet meer zwijgen
In de avond belde ze me. Stilletjes. “Het spijt me,” zei ze. “Ik weet dat ik soms doordraaf.” Ik zei niets. “Ik wil het anders doen. Ik wil het proberen.” En voor het eerst in vijf jaar geloofde ik haar. Misschien heeft ze het door. Misschien gaat het tijd kosten. Maar ik ga niet meer zwijgen. Mijn kinderen mogen kruimelen, morsten, plakken, ontdekken, knoeien, leren. En oma? Die moet daar maar even aan wennen.
HELEEN
Misschien kan ze beter naar de dokter om een doorverwijzing te krijgen, en er dan af te komen , dat lijkt mij voor iedereen het fijnste, ik vraag mij af of ze er zo spontaan af kan komen , als ze het al zo lang , zo erg heeft.
Succes ermee
oh oh….. oma is terecht op haar tekortkoming gewezen hoor. hier 7 kleinkinderen waar ik regelmatig op pas en ja mijn huis ziet er niet uit en met mn 75 jasr krijg ik dat ook niet meer voor elkaar….. maar mn kleinkinderen leven nog steeds en vinden t heerlijk dat ze hun gang (met wat regeltjes) kunnen gaan. Het komt wel goed hoor oma met dat ziek zijn en die bacteriën. weerstand opbouwen is goed voor kinderen.