Lifa werd geboren in augustus
Het was een warme zomer en ik weet nog dat ik, tijdens de weeën, het raam wijd open had staan. De straat was stil, behalve af en toe een brommer in de verte. Robin zat naast me, hield mijn hand vast. Hij zei niet veel, maar hij was er. En dat was genoeg.
De eerste maanden waren zwaar, zoals bij iedereen
Maar ook mooi. Intiem. Lifa was een rustige baby. Sliep veel, huilde weinig. We waren een gezin van drie en ik voelde me gelukkig, maar ook… een beetje alert. Alsof ik wist dat dit kwetsbaar was.
Robin, mijn man, was in die tijd lief, maar afwezig
En dat werd langzaam steeds meer. Zijn werk vroeg veel van hem, zei hij. En als hij dan thuiskwam, moest hij “ontladen”. In het begin waren dat avonden op de bank met een biertje. Daarna werd het gamen. En nog wat later werd het zijn oude hobby opnieuw oppakken: modelbouw. Eerst gewoon aan de keukentafel. Een vliegtuigje. Een tank. Maar het werden er meer. En toen kwam het moment dat hij een werkkamer ‘nodig’ had. De logeerkamer werd omgebouwd. Hij kocht een speciale lamp. Een stoel met rugsteun. Dozen, lijm, borstels. Ik dacht nog: prima, hij heeft iets voor zichzelf.
Maar dat ‘iets’ werd alles
Terwijl Lifa groter werd, werd hij kleiner in ons leven. Zijn wereld draaide om schaal 1:72. De details, de verf, de fora waarop hij tips deelde. Ik liep met Lifa in de draagdoek rondjes door de wijk, terwijl hij boven werkte aan een propellervliegtuig uit 1942. Als ik vroeg of hij even wilde helpen met het badje, zuchtte hij. “Ik ben net bezig met het lastigste onderdeel.” In het begin vond ik het grappig. Toen irritant. En daarna pijnlijk.
We gingen steeds vaker langs elkaar heen leven
Ik was moeder, fulltime. Ik deed de voeding, het slaapritme, de boodschappen. Hij werkte, knutselde, sliep. En hij was altijd moe. Als ik hem vroeg om samen te eten, zei hij: “Ik eet later wel, ik wil dit even afmaken.” Als ik zei dat ik me alleen voelde, antwoordde hij: “Je hebt toch Lifa?” Alsof zij mijn partner moest vervangen. Op een avond, toen ze net anderhalf was, zei ik: “Ik mis ons.” Hij keek op van zijn werktafel. “Wat bedoel je?” Ik zei: “Ik mis jou. Gewoon. Jij en ik.”
Hij zei niks
Draaiende penseel in zijn hand. En toen: “Ik ben toch gewoon thuis?” En dat was het ergste. Want hij was thuis. Fysiek. Maar ik voelde hem nergens meer. Vanaf toen ging het bergafwaarts. Niet ineens. Maar beetje bij beetje. De dagen werden ritmes. Ik bracht Lifa naar de opvang, werkte parttime, haalde haar weer op. Kookte, vouwde was. Robin zat boven. Hij ging steeds later naar bed. Soms hoorde ik hem nog om twee uur ’s nachts prutsen aan een cockpitraampje.

Soms, als ik opstond om Lifa uit bed te halen, liep ik langs zijn werkkamer
De deur op een kier. Licht aan. En hij zat daar. Met dat geconcentreerde gezicht. Alsof de wereld buiten niet bestond. Ik ben een tijdje boos geweest. Heb dingen geroepen die ik niet had moeten zeggen. “Je bent een vader op papier!” – dat soort dingen. Maar hij werd daar niet boos van. Hij werd stil. En daarna weer onzichtbaar.
Onze seks verdween
Onze grapjes ook. Wat overbleef was functioneel overleg over luiers en financiën. Hij vroeg nooit meer hoe het met míj ging. Of ik sliep. Of ik nog iets miste. En ik was te moe om het steeds opnieuw aan te kaarten. Soms dacht ik: Misschien overdrijf ik. Misschien is dit gewoon hoe het gaat als je ouder wordt. Maar dan zag ik andere vaders op het plein, die hun kind optilden, die met hun vrouw praatten, die aanwezig waren. En dan voelde ik het weer: het is niet gek dat ik me alleen voel. Het is gek dat ik me zo alleen voel terwijl ik getrouwd ben.
Op een zondagmiddag, toen het regende en Lifa sliep, liep ik de trap op en ging zijn kamer binnen
Ik had geklopt, maar hij hoorde het niet – oortjes in. Toen hij me zag, schrok hij. “Kunnen we praten?” vroeg ik. Hij haalde zijn oortjes uit. “Nu?” “Ja. Nu.” Ik zat naast een open doos met onderdelen. Hij bleef aan zijn bureau zitten. “Ik weet niet hoe lang ik dit nog kan,” zei ik. Hij keek me niet aan. “Ik bedoel… dit. Jij daar, ik hier. Ik voel me alsof ik in m’n eentje dit gezin draai.” Hij zuchtte. “Noor, je overdrijft echt. Ik werk, ik ben thuis, ik zorg voor m’n rust. Dat mag toch?” Ik voelde woede. “Maar zorg je ook nog voor ons?”
Stilte
Toen stond hij op, pakte een bak met onderdelen en begon die op kleur te sorteren. “Ik kan dit gesprek nu niet hebben,” mompelde hij. Ik ben naar beneden gelopen, heb de badkamerdeur achter me dichtgetrokken en daar gehuild. Niet om hem. Maar om alles. Om het besef dat ik hem misschien al kwijt was, terwijl hij gewoon boven zat.
Sindsdien zijn de dagen hetzelfde gebleven
We leven als huisgenoten. Soms lachen we nog. Zelden. Hij vraagt soms iets over mijn werk, als hij eraan denkt. Maar ik voel het niet meer. Geen aanraking. Geen betrokkenheid. Alleen een man en een hobby, en ik met een dochter op mijn heup. Vorig weekend, bij het ontbijt, vroeg Lifa: “Mama, waarom is papa altijd boven?” En ik keek haar aan. Ik wist even niet wat ik moest zeggen. Ik ben niet iemand die snel opgeeft. Ik ben loyaal, vasthoudend. Maar ik weet het nu echt niet meer. Hoe herstel je een brug als de ander niet eens ziet dat die kapot is?
Soms droom ik van weggaan
Een ander huis. Alleen met Lifa. Rust, overzicht. Iemand die vraagt hoe het écht met me gaat. Maar dan zie ik hem weer. Zittend boven, in dat kleine wereldje van plastic vliegtuigjes en lijm, en dan denk ik: misschien ziet hij het ooit. Misschien vindt hij me ooit weer terug. Ik ben nog getrouwd. Ik heb een man. We hebben een dochter. Maar ik voel me radeloos.
Ervaren meer moeders dit? Dat er een afstand is? En hoe overbrug je die?
NOOR
vraag meer, spreek een avond af die je samen doorbrengt, dat is een nieuw begin.
dan wordt er weer met elkaar gepraat.
ua er een opening.