
Wendy: “Heb je dat gestolen?!”, vroeg ik aan mijn zoon toen ik zag wat hij in zijn handen had”
Wil jij ook niets missen van deze verhalen en artikelen?! Klik HIER om Kids&Kurken op Instagram en HIER om ons op Facebook te volgen
Woensdag was onze dag. Mamadag. Mijn lievelingsdag eigenlijk. Geen werk, geen gehaast in de ochtend, geen lunchboxen voor school of natte haren in de regen. Gewoon ik en Luan. Zes jaar oud en altijd vol verhalen. Die woensdag hadden we bedacht om even de stad in te gaan. Nog wat spulletjes halen voor de vakantie. Nieuwe zwembroek voor hem, zonnebrand, dat soort dingen. Niks bijzonders. Gewoon even samen weg.
We gingen nog even een laatste winkel in
We slenterden wat door de winkelstraten. Hij met z’n handje in de mijne. Hij had z’n stoere pet op, die met die dino erop die brult als je op een knopje drukt. Om de paar meter wilde hij even stoppen bij een etalage. “Kijk mama! Die heeft Pikachu op de voorkant!” – “Nee Luan, we hebben thuis al honderd Pokémon-dingen.” Je kent het wel. Ik genoot. Echt waar. Van zijn stemmetje, van z’n enthousiasme, van het feit dat hij nu nog bij mij wil zijn, me nog z’n verhalen vertelt zonder rem. We gingen nog even een laatste winkel in. Shampoo, speelgoed, sokken, zonnebrand. Ik had een lijstje in mijn hoofd. We moesten een paar dingen halen en dan op tijd naar oma. Want ja, om 16:00 hadden we daar afgesproken. En oma is niet zo van het wachten. “Jullie weten dat ik het druk heb,” zegt ze dan, alsof ze een vergaderagenda vol meetings heeft. Terwijl ze al drie jaar met pensioen is, maar goed.
Ik hoorde hem rommelen bij dat schapje bij de kassa, maar ik had haast
Ik keek op mijn horloge. Bijna drie uur. Shit. Als we nu niet opschoten, zouden we te laat komen. En eerlijk gezegd… mijn baan hangt ervan af. Niet letterlijk misschien, maar als oma boos is, dan gaat mijn hele vangnet aan gort. Dan past ze “een tijdje” niet meer op, en dat “tijdje” duurt meestal tot ik haar smeek met bloemen en gebak. “Kom Luan, we moeten opschieten,” zei ik, terwijl ik met één hand spullen op de zelfscan legde en met de andere hand mijn tas aan het zoeken was. Ik hoorde hem achter me rommelen bij dat schapje vlak bij de kassa. Daar waar altijd van die troep ligt waar kinderen altijd iets van willen. Stuiterballen, kauwgomballen, plastic sleutelhangers, fluitjes… Maar ik had haast. Ik scande alles, betaalde, stopte het vliegensvlug in de tas, en we liepen de winkel uit. Geen piep, niks. Gewoon hup, naar de auto.
“Hoe kom je daaraan?”
We stonden bij de achterbak. Ik deed de tas open, begon alles in te laden. En ineens stond hij daar. Met dat blauwe ding in z’n hand. “Wat is dat?”, vroeg ik, terwijl mijn hart al begon te tikken. “Waar heb je die vandaan?” “Uit de winkel…”, zei hij. Zijn stemmetje sloeg meteen om. Zacht, schuldig. Alsof hij wist dat dit niet de bedoeling was. “Welke winkel, Luan?” Ik keek hem aan. Hij slikte. “Waar we net waren.” “Heb je deze gestolen?” Ik hoorde mezelf het zeggen. Alsof het een film was. Alsof we in een slechte aflevering zaten van een opvoedprogramma. Hij knikte heel voorzichtig. Mijn maag draaide zich om. “Luan… we mogen niet zomaar spullen meenemen. We moeten eerst betalen, dat weet je toch?” Hij knikte weer. Maar hij begreep het niet helemaal, dat zag ik. Of hij wilde het niet begrijpen. Hij was zes. Wat wist hij nou van betalen en stelen? Hij had gewoon een gaaf pistooltje gezien, niemand zag het, het lag voor het grijpen. En ik… Ik had niks door. Ik wilde terugrennen. Terug naar de winkel, terug om het recht te zetten. Maar ik keek op mijn horloge. Nog maar vijftig minuten tot we bij oma moesten zijn. En als ik nu nog… nee. Dit ging niet lukken. Ik besloot daar, midden op de parkeerplaats, dat we morgen terug zouden gaan. “We gaan dit goedmaken, Luan. Maar niet nu. We zijn al te laat.” Hij zei niks. Hij draaide het waterpistooltje rond in zijn hand. En ik zag hoe hij zich kleiner maakte. Hij voelde het wel.
“Wat goed dat je teruggekomen bent. Dat is pas stoer.”
De volgende ochtend. We liepen samen de winkel weer in. Hij hield het waterpistooltje vast. Ik had hem uitgelegd dat hij het moest terugbrengen. Dat hij iets moest zeggen. Dat eerlijk zijn belangrijk is, ook als het spannend is. “En mama?” vroeg hij toen we bijna bij de kassa waren. “Wat als ze boos zijn?” Ik hurkte even naast hem. “Dan zijn ze misschien even boos, maar het is ook goed dat je eerlijk bent en het zelf komt zeggen.” We liepen naar de kassa. Een jonge vrouw stond daar, ze keek ons vriendelijk aan. En voor ik iets kon zeggen, stapte Luan naar voren. “Ik wil deze nog betalen,” zei hij. “Dat was ik vergeten.” Ik voelde mijn hart in mijn keel. Mijn jongen. Mijn zesjarige zoon. Met knikkende knieën, maar hij deed het. De kassière keek even verbaasd, en toen glimlachte ze. “Dat is heel netjes van je,” zei ze. “Wat goed dat je teruggekomen bent. Dat is pas stoer.” Ze scande het waterpistooltje. €1,49. Luan haalde het muntstukje uit zijn zak. Hij had het de avond ervoor van zijn spaarpot gehaald. “Dan betaal ik het zelf, mama.”
“Zelfs geen snoepje zonder betalen, hè?”
En zo stonden we daar. Bij de kassa. Een moeder die zich kapot schaamde dat ze haar kind niet in de gaten had gehouden. Een kind dat zich kapot schaamde dat hij iets had gepakt. En toch. Toch voelde het goed. Alsof we het weer recht hadden gezet. Toen we naar buiten liepen, kneep hij in mijn hand. “Mama?” “Ja?” “Zelfs geen snoepje zonder betalen, hè?” “Nee Luan. Zelfs geen snoepje.”
WENDY