
Roxy: “Mijn schoonmoeder pakte mijn dochtertje: ‘Ik heb drie kinderen grootgebracht, ik weet precies hoe het moet’, alsof ik het fout deed, dit kon ze niet maken”
Het was geen vraag
Geen suggestie. Geen grapje. Het was een statement. Hard, zelfverzekerd, verpakt in dat soort toon waar je als jonge moeder automatisch van gaat twijfelen aan jezelf. Mijn schoonmoeder. Ze stond in de woonkamer, haar hand op de rugleuning van de bank, terwijl ik onze baby, Suus, probeerde te kalmeren. Het was een lastige dag geweest. Slechte nacht, onrustig, buikkrampjes waarschijnlijk. Ik wiegde haar al een uur op mijn arm. Zachtjes heen en weer, hopend dat ze eindelijk zou ontspannen. Mijn rug deed pijn. Mijn hoofd bonsde. En toen zei ze dat.
“Ik heb drie kinderen grootgebracht, Roxy, ik weet heus wel hoe het moet”
Alsof ik haar even Suus moest overhandigen. Alsof ik het fout deed. En misschien dacht ik dat ook wel even. Omdat ik moe was. Omdat ik leeg was. Omdat ik me die ochtend nog had afgevraagd of ik eigenlijk wel wist waar ik mee bezig was. Ze stak haar armen naar me uit. “Geef haar maar aan mij, dan is ze zo stil.” En ik gaf haar. Niet omdat ik haar vertrouwde, maar omdat ik even niet meer wist hoe lang ik dit nog volhield. Mijn benen trilden. Ik liet me op de bank zakken. Ze liep ermee de kamer door, een beetje schokkend in haar beweging. Ik keek toe. En inderdaad, Suus werd stil. Voor even. Tot ze het gebaarde gewieg zat was, haar hoofdje begon te draaien, haar gezichtje vertrok en ze begon te huilen. Hard. Scherp.
“Ohhh, je bent een drammerig ding vandaag,” lachte mijn schoonmoeder
En toen: “Zeker verwend. Ja, dat is het. Te veel bij je gehad.” Mijn maag draaide zich om. Ik voelde hoe mijn handen zich tot vuisten balden in mijn schoot. Maar ik zei niets. Niet toen. Ik was te moe, te vol, te leeg tegelijk. Later die avond in bed zei ik tegen mijn man: “Je moeder maakt me onzeker.” Hij draaide zich naar me toe. “Dat is toch niet haar bedoeling, Rox.” Maar ze doet het wel.
En het bleef niet bij die ene opmerking
Het was een patroon. Een reeks van kleine prikjes. Soms in bijzijn van anderen, soms tussen neus en lippen door. Als ik de fles iets warmer maakte: “Oh, dat deden wij vroeger nooit hoor. Gewoon lauw uit de kraan, nergens last van.” Als ik Suus in de draagdoek had: “Tja, dan leer je ze natuurlijk wel dat ze nooit los van je kunnen zijn.”
Op een middag viel Suus na drie kwartier wiegen eindelijk in slaap
Ik legde haar neer in haar bedje. Even later hoorde ik een deur. Mijn schoonmoeder. Ze was al binnen voordat ik de kans had gehad om de voordeur te openen. “Wat stil in huis,” zei ze. “Zal ik even bij haar kijken?”. “Ze slaapt net,” fluisterde ik. “Dan kijk ik heel zachtjes.” En voor ik iets kon zeggen, liep ze al naar boven. Minuten later stond ik onderaan de trap en hoorde ik Suus weer huilen.

“Ze lag helemaal niet goed,” riep mijn schoonmoeder naar beneden
“Dat snapt zo’n kleintje toch niet.” Ik kookte. Ik liep naar boven, nam Suus over en liep zonder iets te zeggen langs haar naar beneden. De tranen stonden in mijn ogen. Tranen van frustratie. Van onmacht. Van overprikkeling. En ja, misschien ook van schuldgevoel. Want waarom had ik niets gezegd? Waarom liet ik dit telkens gebeuren?
Ik sprak mijn man er weer op aan
“Ik wil dat je haar grenzen aangeeft. Ze doet alsof ik geen idee heb wat ik doe.” Hij zuchtte. “Dat bedoelt ze niet zo. Ze wil gewoon helpen.” Maar ik wilde geen hulp. Niet op die manier. Niet met commentaar. Niet zonder overleg. Niet zonder respect. Op een zondag waren we bij haar thuis. De hele familie was er. Suus was toen zes maanden. Ik gaf haar de borst op de bank, discreet onder een doek. Mijn schoonmoeder keek. “Geeft ze nu alweer de borst?” Ik voelde hoe iedereen me aankeek. “Ze heeft honger,” zei ik zacht. “Of ze weet gewoon hoe ze jou moet bespelen. Slim kind, dat geef ik haar wel.” Daar. Op dat moment. Was het klaar.
Thuis schreef ik een brief
Geen lange. Geen boze. Maar wel eerlijk. Ik schreef dat ik me klein voelde in haar bijzijn. Dat haar opmerkingen me raakten. Dat ik niet altijd het gevoel had dat ze me serieus nam als moeder. En dat ik, met alle onzekerheid die het moederschap met zich meebrengt, juist behoefte had aan vertrouwen. Aan steun. Niet aan twijfel. Ik gaf die brief aan haar. In een envelop. Zonder uitleg. “Alsjeblieft. Dit wil ik even delen.”
Ze las hem
En het bleef lang stil daarna. Een paar dagen. Tot ze belde. Haar stem klonk zachter dan ik ooit had gehoord. “Roxy,” zei ze. “Ik schrok ervan. Maar ik snap het. En ik ben blij dat je het me hebt laten weten.” Vanaf dat moment veranderde er iets. Niet alles. Maar genoeg. Soms maakt ze nog een opmerking. Maar dan kijkt ze me aan, en zegt: “Sorry, dat is weer zo’n oude reflex.” En dan glimlach ik. Want ik weet: ik heb mijn plek gepakt. In mijn eigen moederschap. In ons huis.
ROXY