
Romy: “Mijn man wilde opeens scheiden, ‘Het huis blijft in de familie’, zei mijn schoonmoeder, het voelde echt zo enorm oneerlijk”
Dat was de zin die in mijn hoofd bleef rondzingen.
Dat was wat er letterlijk in het contract stond dat mijn schoonouders ooit hadden laten opstellen. Een slimme constructie, volgens hen. Het huis waarin mijn man en ik woonden, stond namelijk op hun naam. Zij hadden het gekocht, wij huurden het zogenaamd – al betaalden we geen huur, alleen de vaste lasten. En als we ooit uit elkaar zouden gaan, zou het huis niet ‘mee kunnen in de scheiding’. Dan zouden zij het behouden. Een scheiding? Daar dacht ik nooit over na. Dat zou mij niet overkomen!
We woonden inmiddels zeven jaar in dat huis
Een mooi, wit huis met grote ramen, net buiten het dorp. We hadden het zelf opgeknapt, geschilderd, een nieuwe keuken erin gezet. Ik had daar met mijn eigen handen de kinderkamers ingericht. En ik hield van dat huis. Niet alleen omdat het mooi was, maar omdat daar mijn leven zich had afgespeeld. Daar was ik moeder geworden. Daar had ik gehuild van geluk en van uitputting. Daar had ik ’s nachts over de gang geslopen met een huilende baby op mijn arm. Daar leerde ik wat stilte was, en ruzie. Wat samenzijn betekende.
Dus toen mijn man op een dinsdagavond zei: “Romy, ik denk dat ik wil scheiden,” voelde ik een schok
En meteen daarna dacht ik: en het huis dan? Ik was niet de enige die eraan dacht. Zijn moeder stond twee dagen later op de stoep. “Je weet hoe het zit hè, Romy?” zei ze, nog voor ze haar jas uit had. “Het huis blijft in de familie.” Ik knikte. Want ja, dat wist ik. Maar het voelde niet eerlijk. Niet na alles wat ik erin had gestopt. Niet na al die jaren van zorgen, dragen, bouwen.
En toen kwam er een brief van hun notaris
Met een afkoopregeling. Of ik binnen drie maanden wilde vertrekken. Die avond heb ik gehuild. Omdat ik me opeens dakloos voelde. Alsof ik werd uitgegumd uit het plaatje. Alsof ik alleen maar tijdelijk aanwezig was geweest in iets wat van hén was. Alsof ik een bijrijder was geweest in mijn eigen leven. Ik belde mijn zus. “Het huis is niet van mij,” zei ik, terwijl ik met een theedoek in mijn handen door de woonkamer liep. “Al die jaren hier, en toch ben ik er gewoon te gast geweest.”
Zij werd boos voor mij
“Dat is toch schandalig? Je hebt daar alles gedaan. Jij hebt die kinderen elke nacht opgevangen, jij hebt die tuin aangelegd, jij hebt die lekkage opgelost toen hij op zakenreis was.” En dat was ook zo. Maar ik had niks op papier. Niks om op terug te vallen. Alleen herinneringen. En herinneringen kun je niet meenemen naar een makelaar. We probeerden er samen uit te komen. Mijn man en ik. Of eigenlijk: ik probeerde dat. Hij was ineens ongrijpbaar geworden. Kortaf, afwezig. Alsof hij al een andere wereld had betreden. Een wereld waar ik geen rol meer in speelde.
Ik stelde voor om het huis te kopen, desnoods tegen familieprijs
Hij zei: “Ik denk niet dat mijn ouders dat willen.” Ik stelde voor om er te blijven wonen totdat de kinderen iets groter waren. Hij zei: “Ze willen liever geen vertraging. Ze willen het huis gewoon terug.” En toen brak er iets in mij. Ik ben niet snel boos. Maar op een ochtend – ik weet het nog goed, het regende namelijk en ik stond ik in de keuken terwijl de kinderen hun yoghurt aten. Ik keek naar dat aanrechtblad dat we samen hadden uitgezocht. Waar ik drie dagen over had getwijfeld. En ik dacht: wat een klerezooi. Wat een farce. Wat een oneerlijkheid.

Ik pakte mijn telefoon en belde een advocaat
Ze luisterde. Ze stelde vragen. Ze zei dingen als: “Juridisch lastig,” en “emotioneel onrechtvaardig, maar wettelijk waterdicht.” Uiteindelijk concludeerde ze: “Je kunt het niet eisen, maar je kunt wel onderhandelen. Zeker met kinderen in beeld. Ze kunnen je er niet zomaar uit zetten zonder rekening te houden met de omstandigheden.” En daar begon het. Mijn verzet. Mijn koppigheid. Mijn gevoel voor rechtvaardigheid. Ik schreef brieven, voerde gesprekken, stelde eisen. Niet om dwars te liggen, maar om ruimte te maken voor mezelf. Voor mijn kinderen. Voor wat ik waard was. Maar daarmee begon ook de échte strijd. Want mijn schoonfamilie? Die liet het er niet bij zitten.
Zijn moeder stuurde appjes waar ik hoofdpijn van kreeg
“Je weet zelf ook wel dat dit niet jouw huis is, Romy. Waarom zo moeilijk doen?” Of: “Wij hebben altijd het beste met jullie voor gehad. Maar nu zie ik een kant van je die ik niet kende.” Zijn zus belde me zelfs een keer op. “Mam is echt overstuur,” zei ze. “Ze voelt zich gewoon genaaid. Ze had jullie dat huis gegund. Maar dit?” Alsof ik degene was die hier iemand iets ontnam.
Bij de voetbal van de oudste keek zijn vader me niet eens meer aan
En toen ik de jongste bij het verjaardagsfeestje van een neefje bracht, stond mijn ex-schoonmoeder op van haar stoel, liep naar binnen en kwam niet meer terug. Het huis was niet het enige wat ik aan het verliezen was. Het waren ook de mensen waar ik jaren bij hoorde. Waar ik kerst mee vierde, en Pasen. Waar ik de verjaardagen van kende. De familierecepten. De verhalen. En het deed pijn. Meer dan ik wilde toegeven.
Uiteindelijk kwam er een compromis
Ik kreeg een jaar de tijd om iets anders te vinden. Een symbolisch bedrag voor de aanpassingen die ik had gedaan. Ik had gestreden. Voor mezelf. Voor mijn plek. Toen ik een paar maanden later een klein huisje vond in het dorp verderop, voelde dat eerst als een nederlaag. Tot ik er stond, met de sleutel in mijn hand, en de zon op mijn gezicht. En Lotte zei: “Mama, mag ik deze kamer?” Ik keek naar het raam, het lichte behang, en ik zei: “Ja. Dit is helemaal van jou.” Bij een scheiding erfde ik geen huis. Maar ik vond wel een thuis.
ROMY