
Kirsten: “Ik spreek mijn moeder Nannie al bijna een jaar niet, en dat begon met iets belachelijks kleins”
Het begon met een theedoek
Echt waar. Een simpel keukending, van de Blokker of misschien de HEMA, geen idee meer. Maar die theedoek was het begin van een ijzige stilte tussen mij en mijn moeder die bijna een jaar duurde. En het klinkt zo bizar, zo kinderachtig, dat ik het bijna niet durf op te schrijven. Maar het is waar. En het ging niet eens om die theedoek zelf. Het ging om wat erachter zat. Of wat wij dénken dat erachter zat. Misschien had ik gewoon moeten knikken en niks moeten zeggen. Maar er knapte iets.
Evy, mijn dochtertje van toen net één, zat op haar speelkleed te rommelen met blokjes
Mijn moeder Nannie was er, zoals bijna elke zaterdag sinds Evy geboren was. Ze kwam dan even langs, dronk een kop koffie, deed een wasje voor me, las voor uit een boekje. Ik vond dat meestal gezellig, al was het soms ook vermoeiend. Mijn moeder heeft altijd meningen over alles, vooral over hoe ik het moederschap aanpak. Het is nooit hard of gemeen, maar altijd verpakt in zogenaamd goedbedoeld advies. “Je moet echt eerder beginnen met fruit”, “Zo laat nog naar buiten? Ze raakt overstuur hoor.” Ik hoorde haar stem dan dagen later nog naklinken. Het voelde als kritiek. Of iets wat daarop leek. De aanleiding? Die theedoek dus. “Wat een gore theedoek,” zei ze ineens, terwijl ze een beker melk wilde afdrogen. Ze hield het ding op alsof het besmet was. Ik stond bij het aanrecht en hoorde haar zucht. Zo’n diepe zucht, die ze altijd gebruikt als ze iets wil zeggen maar het net niet doet. Maar deze keer deed ze het dus wél. Ik keek op, en haar gezicht stond in die bekende frons. Ze vond echt dat dit gezegd moest worden. Ze kon het niet inslikken. En ik kon het niet negeren. Ik voelde de spanning al opkomen voordat ik iets terugzei. Alsof m’n lichaam al wist: dit gaat niet goed.
“Die heb ik net schoon uit de kast gepakt,” zei ik
“Nou, dan moet je je kast eens uitmesten. Je ziet toch dat die helemaal smoezelig is?” Ze hield ‘m omhoog alsof het een onderbroek met een vlek was. Ik kon het niet hebben. Niet die dag. k lachte. Maar niet oprecht. “Mam, het is een theedoek. Ik ga hem straks wel weggooien als hij je zo stoort.” Maar ze ging gewoon door. “Het is ook altijd zo’n bende hier,” mompelde ze. Ik weet nog dat ik even stilstond, alsof ik niet zeker wist of ik haar goed gehoord had. Zo’n bende. Zo’n bende… Dat bleef rondzingen in mijn hoofd. Ik had opgeruimd. Gestofzuigd. En toch was het niet genoeg. “Pardon?” vroeg ik. Ik had het gevoel dat ik stikte. “Nou ja, kijk om je heen, Kirsten. Overal kruimels, vuile vaat in de gootsteen, en dan zo’n kind in een vieze romper…” Ze keek er nog eens bij alsof ze het écht niet kon begrijpen. Alsof ik haar teleurstelling was. En dat deed pijn. Ik was vroeger altijd haar favoriete.

“Ze heeft net banaan gegeten!” riep ik
“Wat wil je nou, dat ik drie keer per dag haar omkleed?” Ik had haar niet willen afsnauwen, maar het kwam eruit. Fel. Te fel misschien. Maar ik kon het niet meer inslikken. Al die keren dat ik niks had gezegd. “Je hoeft niet zo fel te doen. Ik probeer je alleen te helpen. Je bent de controle kwijt, dat zie ik gewoon.” Die zin — je bent de controle kwijt — deed iets met me. Maar ik hield me groot. “Ik wil niet dat je zo tegen me praat in mijn eigen huis.” Ik keek haar recht aan. En toen zei ze niks meer. Ze liep naar de gang, pakte haar jas, en zei: “Laat maar, ik ga wel.” Weg was ze. Geen knuffel voor Evy. Geen blik achterom. Ik stond daar. Alsof er net een storm had gewoed. Maar de echte storm zou nog maanden aanhouden. Wist ik veel…
De stilte die volgde
Ik dacht eerst dat ze een dag later wel zou appen. Maar er kwam niks. Geen bericht. Geen belletje. Zelfs geen emoji. Ik wilde ook niet de eerste zijn die weer contact zocht. Omdat ik vond dat ík niets verkeerds had gedaan. En ergens wilde ik ook weten: hoe lang houdt ze dit vol? Hoe ver zou ze gaan in haar zwijgen? Maar met elke dag die voorbijging, voelde het minder als iets tijdelijks. De appjes die ik normaal van haar kreeg, met foto’s van tuinbloemen of een recept, bleven weg. De ochtend dat Evy haar eerste stapjes zette, greep ik automatisch naar mijn telefoon om het te delen, en ik bedacht me toen. Mijn verlangen bleef. Want zij was mijn moeder. Zij kende mij door en door. Maar nu keek niemand meer.
Mijn man Lars zei: “Joh, stuur haar gewoon een appje
Jullie zijn moeder en dochter.” Het was ingewikkeld. Als het tussen vreemden schuurt, kun je het makkelijker negeren. Maar als het je moeder is, je eigen moeder, dan zit het in je vezels. Ik wist niet of ik het moest zien als koppigheid of zelfbehoud. Misschien voelde zij zich net zo gekwetst als ik. Misschien zat ze elke avond net zo op haar handen als ik, hopend dat de ander zou buigen. Maar ik wist ook: dit patroon hadden we vaker. Kleine dingen die groter werden. Geen ruzies met geschreeuw, maar met afstand. Met stilte als straf. Ik had gehoopt dat het dit keer anders zou gaan. Volwassener. Maar het leek alsof we geen van beiden die stap konden zetten. Ik wilde dat zij zou breken en de eerste stap zetten. En zij wilde dat ik dat deed.
Na een week stuurde ik toch een bericht
Ik had verloren. Ik stuurde: “Hey mam, kunnen we dit uitpraten?” Ik had de zin wel vijftien keer herschreven. Eerst had ik ‘kunnen we praten?’, maar dat vond ik te zwak. Toen: ‘Ik mis je’, maar dat voelde te bloot. Uiteindelijk liet ik het hierbij. Kort. Duidelijk. Want als zij het écht wilde, dan zou ze dit wel aangrijpen. Toch? Ze las het. Twee blauwe vinkjes. Geen antwoord. Geen puntje-voor-puntje typballonnetje. Weer stilte. Mijn poging werd genegeerd. Ik was er echt helemaal klaar mee. Ik vond het zon pijnlijk en onvolwassen. “Dan niet hoor”, dacht ik. En zo denk ik nog steeds. We krijgen geen contact meer met elkaar en ik vind het prima zo. We groeten elkaar koud als er een verjaardag of feestdag is. Evy rent dan op oma af en speelt met haar. Dat is prima. Buiten die ontmoetingsmomenten, is er geen contact. Haar verlies…
KIRSTEN