Slaap te kort, ruzie te veel

| , ,

Terwijl we ruzie maken om iets waarvan we beiden niet meer weten wat de oorzaak is, ruik ik je adem. Het ruikt naar mint, kokos en onze kinderen. Ik ben zo boos dat mijn lijf lijkt te koken. Ik ben veranderd in een theepot en sta al tijden op het vuur.

Terwijl jij met de meiden de deur uitloopt roep ik allemaal onzin de straat in. De woorden weerkaatsen tegen de rijtjeshuizen, als een bal in een flipperkast. Pas wanneer ik ze niet meer tegenhoud hoor ik de knulligheid ervan.

Dat ik mij niet in kan houden waar de meiden bij zijn maakt mij nog kwader. Aargh, ik zit in een vicieuze cirkel en draai rond als een Tasmaanse duivel met ouderschapsverlof.

Ik gooi een soepstengel tegen het raam. Het spat in honderden eenheden uit elkaar. Verbaasd kijk ik naar de stukjes op de houten vloer.

Dit voelt lekker dus pak ik ook nog een rijstwafel. Ik neem een aanloop en smijt het woedend richting de koekoeksklok aan de muur. De wafel tuimelt langzaam naar beneden en komt niet verder dan mijn voeten.

Ik besluit dat het genoeg is, trek mijn jas aan en gooi de deur hard achter mij dicht. Ja, op dit moment ben ik ook kwaad op de deur. Onderweg ben ik al met je in gesprek. Stampvoetend ga ik over straat. De wind waait mijn jas open en mijn sjaal over mijn schouder, voor even voel ik mij cowboystoer en superheldsexy, maar dan glij ik uit door een berg hondenstront van zeker vijfhonderd gram, even zwaar als twee aangebroken pakken dubbelvla.

Het is allemaal jouw schuld. Nog kwader loop ik naar de speeltuin waar we meestal hangen. Ik weet allang al niet meer wat ik ga zeggen. Jullie staan bij de glijbaan. R. zit in de wagen, verpakt als een leeuwin die onvrijwillig naar de Noordpool is geteleporteerd.

‘Hey! roep ik.’

Jij draait je om en kijkt me aan. In jouw gezicht zijn de laatste restjes ruzies nog zichtbaar. Uitgegumd als een tekening en verstopt voor de buitenwereld, enkel nog zichtbaar voor de mensen die jou koesteren.

‘Ja?’

S. zit bovenaan de glijbaan. Ze roept enthousiast dat ik naar haar moet kijken. Ik kijk en voel me een stukje zachter. Halverwege de glijbaan brengt de harde wind haar tot stilstand.

Daarna gaat mijn aandacht naar jou. Er komen geen woorden. Ik weet niet meer wat ik wil zeggen. Jij stapt mijn kant op. We knuffelen als tekenfilmfiguren en alles om ons heen draait. De woede verdwijnt, zoals het laatste water in een leeglopend bad, slurpend de aardbodem in.

Later snappen we het. Het buikgriepvirus van de meiden houdt ons al zeven nachten in de weer. Slaaptekort en een gebrek aan eigen space maakten van ons beiden tikkende tijdbommen.

Eenmaal thuis stofzuig ik soepstengelstukjes tot de zak vol zit en kijk ik voor de achtste keer naar juf Roos en die irritante Gijs.

JOSSE (klik hier voor zijn Instagram en hier voor zijn website)  

Plaats een reactie