Ik vond Levi* levenloos in bed en belde het noodnummer, maar de ambulances konden ons huis niet vinden

| ,

Kelsey schrijft een minireeks over haar zoontje Levi*. Lees eerst het vorige deel.

Deel 1: Ik hoop nog steeds dat als ik morgenochtend wakker word, mijn pasgeboren baby er gewoon nog is

Tijdens het schrijven van het vorige deel kon ik het niet. Hoewel ik iedere seconde nog steeds voor mij zie, kon ik het nog niet opschrijven. Ik heb een omschrijving van de pijn zelfs nog nooit hardop durven zeggen zonder mijn woorden te wikken en te wegen. Enkel tegen mijn man kan dat zonder na te denken. Hij zag hetzelfde, maakt hetzelfde mee. Maar nu, nu ga ik het toch doen. Mijn excuus als sommige stukken je heel erg raken. Ik wil niet meer hoeven wikken en wegen in de omschrijving van deze onmenselijke pijn. Ik heb het opgeschreven en nu is het moment van het delen.

Deze pijn wens je niemand toe 

Ik neem jullie mee naar het meest traumatische moment in ons leven. Het moment waarop ons trauma ontstond. Een gevoel waar ik mij vooraf zelfs geen fractie van kon inbeelden. En gelukkig maar. Als mensen zeggen “Ik weet niet hoe het voelt of wat jullie meemaken”. Dan knik ik snel bevestigend en zeg ik steevast: “En ik ben blij dat jullie het niet kunnen beseffen of voelen”. Je wenst namelijk echt niemand deze pijn toe. Met mijn hand op mijn hart zeg ik: “Mijn zoontjes zijn mijn wereld”. Iedereen die mij kent, weet hoe ontzettend veel ik van ze houd. Ze zijn mijn wereld en ik probeer hun wereld zo leuk en liefdevol te maken als ik kan door hun mama te zijn.

Een koude shock

Het moment dat ik de deurklink wilde vastgrijpen van jouw deur, die overigens niet eens dicht was, ging er een koud gevoel door mij heen. Een soort koude shock. Een intens signaal naar mijn hoofd dat het goed mis was. Hoe dat kwam, snap ik nog steeds niet. Sindsdien heb ik een ijzige schrik voor deuren die op een kier staan. De twee deuren die tijdens die nacht op een kier stonden, zijn altijd dicht of wagewijd open. Ik heb het heus wel geprobeerd om ze op een kier te laten, maar het gaat gewoon niet. Het is sterker dan mezelf. Ik associeer het met alles wat fout kan gaan.

Foute boel

De deur ging open en ik zag je in het donker eigenlijk al liggen. Exact zoals ik je er gisterenavond in had gelegd. Je rechterarmpje omhoog met een gebalde vuist. Je speentje nog in je mondje. Doordat ik dat zag, wist ik het meteen: foute boel. De lichtknop was nog nooit zo snel aan gegaan. Ondanks dat ik het licht aangedaan had, zag ik alleen maar zwart. Ik greep je uit je bedje en ik voelde de grond onder mijn voeten wegzakken. De schreeuw om je papa ging door merg en been. Ik riep: “Levi is dood”. Ik had je vast maar met je rugje naar mij toegekeerd. Ik voelde hoe stijf je was, hoe koud. Je rechterarmpje bleef rechtop staan met je gebalde vuist.

Ontkenning en hoop

Ik belde het noodnummer en gaf je aan je papa. En toen, toen zag ik je gezichtje. Ondanks dat de stijfheid en de kou in jouw lijfje voor mij al genoeg was om te weten dat er niets meer gedaan kon worden, kwam het zien van je gezichtje zo hard binnen. Je was paars, blauw en spierwit. Het was een verschrikkelijk zicht. “Een ambulance, een ambulance moeten we bellen”, schreeuwde ik tegen mijn man. Terwijl hij me zei wat ik al wist: “Kelsey, die kan niets meer doen”. Ik besefte dat maar al te goed, maar ontkenning en hoop namen de overhand.

Noodnummer

Ik kreeg een keuzemenu. De infovragen en schets van waarom we belden duurden nog geen minuut. En toen zei de mevrouw aan de telefoon: “We gaan over tot reanimatie”. Ik bood meteen het weerwoord: “Maar dat heeft geen zin meer. Hij is ijskoud en helemaal stijf en paars”. En toch bleef de dame op haar eerste instructie terugkomen: “Over tot reanimatie!”. Ons oudste zoontje, toen een 14 maanden oude goedlachs ventje, huilde vanuit zijn bedje. Ik keek naar mijn man en hij nam de telefoon over. Ik haalde Vinn uit zijn bedje en we beschermden hem. We wilden niet dat hij Levi zo zag. Dit beeld was onmenselijk. Wij als volwassenen zullen het geen plaats kunnen geven. Zonder woorden wisten we meteen dat we Vinn dit niet wilden laten zien. Ik draaide hem weg.

Pijn

Terwijl mijn man de reanimatietechniek uitgelegd kreeg, bracht ik Vinn zo snel als ik kon weg naar mijn schoonouders. Die overigens op een 50-tal meter naast ons wonen. Ook al kan je jezelf op dat moment niet zien, toch zag ik mezelf zo hard mogelijk rennen met Vinn. Al huilende naar de achterdeur van mijn schoonouders. Het geklop kreeg snel gehoor. Intussen was ik al op mijn knieën ineen gezakt omdat ik enkel de pijn voelde. De pijn van het besef dat mijn wereld er niet meer was. Ik had de helft van mijn wereld vast en die zag hoe gebroken zijn mama ineen zakte.

Ik bracht Vinn weg

Zodra ik het licht aan zag gaan, klom ik rechtop. Het was mijn schoonvader die de deur opende. Hij zag natuurlijk meteen dat er iets heel ergs gebeurd moest zijn. De woorden en het verdriet en ongeloof sloegen in als een bom. Ik gaf Vinn nog honderd kusjes en besefte dat hem daar even achterlaten het beste was. Als bescherming voor een immens verdriet. Ik legde uit dat hun zoon bezig was met een compleet nutteloze reanimatie. Waar ik echt zoveel bewondering voor had. Ik had er geen woorden voor. Alleen maar dankbaarheid. Ik moest naar hem toe, zo snel mogelijk. Ik zei Vinn dat mama zo snel als ze kon terug zou komen.

Was Levi weer huidskleurig?

Ik liep naar binnen en zag mijn man nog altijd reanimeren. Ik vroeg waar de ambulances bleven, want in die fracties van seconden zag ik Levi weer huidskleurig worden. “Ik weet het niet”, zei mijn man, “Ze vinden ons huisnummer niet”. We wonen inderdaad in een zijweg van de hoofdstraat. Maar dat een ambulance ons niet zou kunnen vinden, daar hadden we nog nooit bij stil gestaan. Toen ik de voordeur open trok, zag ik door de velden de ambulances veel te ver weg rijden. Ik riep dat ik ze ging halen. En omdat je dan volkomen onlogisch nadenkt, begon ik te lopen. De longen uit mijn lijf op onze kiezelweg die overigens echt wel lang is. Ik zei in mezelf “Alsjeblieft Levi, vecht! Kom terug! Ik kan dit niet!”. Een van de ambulances trof ik en ik toonde hen waar ze moesten zijn. De andere ambulance volgde snel door de instructies van de eerste.

Niemand zei iets

Radeloos en eenzaam bleef ik aan de hoofdweg achter, want de ambulances drukten hun gaspedaal vol in richting ons huis. Ik liep zo snel als ik kon terug. Intussen zag ik mijn schoonvader bij ons huis staan en ik vroeg of hij iets meer wist. “Niets”. Ik zei hem dat hij niet naar binnen mocht. We wilden iedereen het beeld besparen. Ik kwam binnen en zag Levi zijn armpje bewegen. Ik voelde me ontzettend alleen. “En? En?”, vroeg ik. Want niemand zei iets.

Waarom nou jij?

De hoofdarts vertelde dat het te laat was. “Hij is al geruime tijd overleden mevrouw”. Ik weigerde het te geloven. Ik riep dat het niet kon, want ik zag daarnet toch zijn armpje bewegen? Zijn kleur was zoveel menselijker geworden. Ik weigerde het te geloven, maar besefte het toch. Hoe raar dat ook mag klinken. Mijn lieve kleine Levi, zomaar uit ons midden genomen. Waarom? En dat is een vraag die mij opvreet. Iedere cel in mijn lichaam schreeuwde: “Waarom nou jij?”. We moesten en zouden weten waarom. We vroegen meteen om een autopsie.

Oorverdovend stil

Ik zie ons nog steeds mee in de ambulance stappen. Levi in een witte deken. Zijn lievelingsknuffel “Fifi” lag bij hem. Er zat een ambulancebroeder voor ons die gedurende de rit heel veel keer vroeg of het wel ging. Maar we bleven stil, oorverdovend stil. Enkel verdriet en een onmenselijke pijn raasde er door ons lijf.

KELSEY

1 gedachte over “Ik vond Levi* levenloos in bed en belde het noodnummer, maar de ambulances konden ons huis niet vinden”

Plaats een reactie